Donderdag 28 juni. Vijf, acht of zeventien jaar oud: spelen blijft iets wat een mens wil doen. Trouwens ook als je vijfenvijftig bent. Ik speelde met Syban van vier in het zand, bouwde samen met hem een kasteel met torens en gangen. We waren trots. Drie jongens van zes spelen zonder spullen: ze zijn strijders met bijzondere machten en krachten, dragen schilden die kunnen afweren en vuren stralen af die overal doorheen gaan. Wie kijkt, begrijpt het misschien niet. Maar als je mee doet, weet je precies hoe het gaat. Meisjes van zes en zeven doen kunsten op de trampoline: radslag, handstand, koprol. Doen elkaar na en moedigen elkaar aan: “Goed zo!”

Jongens van acht tot elf jaar spelen in diezelfde achtertuin ’10 tellen in de rimboe’. Even later hebben ze hutten gebouwd en verdedigen die tegen aanvallen van de anderen. Spioneren, stelen, boeven vangen en bewaken, dat doen ze.

Binnen spelen twee meisjes ‘Blue stories’: je krijgt een paar aanwijzingen en moet daarmee een verhaal kloppend maken en vertellen wat er gebeurd zou kunnen zijn. Dan zie ik in de gang vijf zeventienjarige jongens staan, ook zij spelen dit verhalenspel en bedenken om de beurt wat logisch zou kunnen zijn in dit verhaal. Genoeg gespeeld? Nee, een vierjarige brengt mij nog een heerlijk bordje met een stukje meloen en taart, uit de speelruimte: “Eet maar lekker op.”