Donderdag 8 december. Wat een heerlijk begin van de dag…. Ik hoor het woord scrabble (Sterre vertelt een verhaal aan iemand over dit spel, dat ze tijdens Engels hadden gespeeld) en zeg “Gaan we scrabbelen?” Ik ben dol op dit spel en heb het al lang niet meer gespeeld. “O, da’s goed hoor.” Ik pak het spel. Sterre, Erin en Pepijn doen mee. Ieder 7 letters en om de beurt een woord leggen. Ik trek de y, en moet hem als zodanig gebruiken. Ik geef hem aan Pepijn die er ‘gym’ mee kan leggen. Werkwoordsvervoegingen mogen vandaag wél, zodat er opeens veel meer mogelijkheden zijn. Het spel is zo leuk, dat we doorgaan tot 9.30 uur. “Gaan we morgenochtend weer scrabbelen?”, vraagt Pepijn. “Zullen we iedere ochtend gaan scrabbelen?” Ik vind het een prima plan en een fijn begin van de dag.

We ontleden, doen nog andere taaldingen, lunchen met brood, en dan is er voor de meesten tekenles. Er zijn maar enkele kinderen die niet meedoen met tekenen. Paula wil dolgraag met mij schaken. Ik zet het spel klaar. Er mist een pion. Paula wijst mij: “We kunnen een rondje nemen van vier op een rij.” Ik ga het pakken. Als ik terugkom om het op het schaakbord te leggen, blijkt er ruzie tussen een aantal grotere en kleinere jongens. Ik probeer uit te zoeken wat er precies gebeurd is. De een vertelt, de ander wil niet vertellen, laat het vertellen door de toeschouwers. Wat nu? Hoe lossen we het op als de ene jongen de ander in het voorbijgaan ‘zomaar even’ een duw geeft? “Niet meer doen”, zeggen beide betrokkenen. Goed plan, lijkt mij. Daar laten we het bij voor vandaag. Het schaakbord wacht.