Woensdag 23 mei. Heerlijk weer, maar kinderen met lange broeken of maillots en dichte schoenen. Waarom? We zien ze niet, horen ze nauwelijks, ze hebben een hut. Een hut in het bos tegenover de school, achter de speeltuin. Om er te komen moet je over een smal paadje, begroeid met brandnetels. Om te voorkomen dat ze steeds onder de brandnetelsteken zitten, trekken ze maar een lange broek aan. Slim! Ze zitten daar en spelen daar, makende hut gezellig en mooier, plukken bloemen, komen even om te eten en rennen daarna meteen weer terug. “Ik ben naar de hut!”, zegt Tycho en weg is hij. Fijn dat hij het zegt, want wij willen weten waar ze zijn en zij weten dat. Zij moeten de school kunnen zien en binnen gehoorsafstand zijn, zodat als wij hen roepen (voor een les, koek, lunch of fruit) ze meteen kunnen komen. En dat doen ze. Eén keer komt Rowan huilend, toch tegen een brandnetel aangelopen met zijn hand. Wrijf in je haar, spuug er op! Het is al niet meer nodig. Hij wil terug naar de hut, vermant zich en gaat achter Tycho aan. Brandnetelpijn is niet fijn, maar vrienden in de hut zijn belangrijker.