Donderdag 15 maart. Donderdag 9 uur, ontleden. Een klein maar fanatiek groepje doet mee. Elke week hetzelfde stramien met enige variatie in de uitvoering. De leerlingen krijgen 10 zinnen die ze gaan ontleden. Van te voren wijs ik hen op een aspect waar ze vandaag extra op gaan letten. Wat is de persoonsvorm ook alweer? Het komt vooraan te staan als je de zin vragend maakt. Het is een werkwoord! Hoe herken je een werkwoord? Je kunt het vervoegen en in een andere tijd zetten. Wat is vervoegen? Vaak ga ik even door op de werkwoordsvormen: hoe weet je of je iets met een t of een d schrijft? In de tegenwoordige tijd, altijd een t bij de 3e persoon. In de verleden tijd: stam + -de of stam + -te als de laatste letter van de stam in het kofschip zit. Maar let op: reizen-reisde, want de z zit niet in het kofschip. Ik leg uit, laat zien, laat ze de zinnen maken.  Zet eerst de persoonsvorm tussen 2 strepen, zoek dan de andere zinsdelen. Heel vaak herhalen. Soms weten ze het even niet meer. Is de zin al een vraagzin, wat is dan de persoonsvorm? Ze stellen vragen en leren van hun fouten. Door het hen steeds opnieuw te laten zien, hen steeds dezelfde vragen te stellen: “Hoe vind je het onderwerp? En het lijdend voorwerp?” leren ze het zelf te doen.