Vrijdag 31 mei. Ik moet boodschappen doen voor de lunch: brood, melk en fruit, en vind het gezellig als er iemand met mij mee gaat. Lekker lopen en kletsen; ik heb de ervaring dat kinderen onderweg makkelijker praten dan op school. Misschien omdat ze binnen vaker verdiept zijn in hun spel, of in hun eigen gedachten en fantasieën, die ze niet zomaar even met anderen kunnen delen. Het lijkt wel of onderweg je hoofd meer ruimte krijgt, alsof de gedachten gaan stromen, en vanzelf eruit komen. Zo gaat het nu:

Emma ziet een huisnummer 5, en begint verder te tellen: 5,7,9,11 tot 21. Dan zegt ze 2,4,6, enzovoort. "Hé, de tafel van 2, zeg ik." "Ja, en ik ken ook de tafel van 10", zegt Emma, en begint die op te sommen. Yanna kijkt en luistert, is ze onder de indruk van wat Emma doet? We ruiken aan rozen en merken dat sommige (zonder doorns) niet, en andere (de pioenrozen) juist heel sterk geuren. We komen langs een speeltuin en Emma vertelt dat ze hier vaker komt, en dan altijd wel een vriendje of vriendinnetje vindt, met wie ze leuke dingen doet.

En ik? Ik vind het heel gezellig, zo samen wandelen en kletsen. En ik zie dat mijn vermoeden klopt: door samen iets te doen, onderweg te zijn en dingen tegen te komen, wordt er iets in gang gezet, waardoor het denken gaat stromen.