Woensdag, donderdag, vrijdag in de eerste week van juni. Wennen, hoe doe je dat? Wat ga je ondernemen? Ik zit en kijk. Zie kinderen hun weg zoeken in het nieuwe gebouw en buiten. Vooral buiten, het is heerlijk weer, iedere dag. Buiten koffie drinken aan het begin van de dag, buiten brood klaarzetten voor de lunch. Borden naar binnen brengen voor de afwas. Buiten is groot. De achtertuin is omheind, veilig. Daar staat de trampoline. Springen kinderen, de hele dag. Iemand is erbij om te zien of alles goed gaat, in te grijpen als dat nodig is. Buiten is ook opzij en voor het gebouw. Daar wordt geverfd en geklust: de laatste attributen voor de musical. Want die gaat door, over een week al. Veel oefenen nog even.

12-plussers zitten voor in de tuin het gras, hangen een beetje, proberen dingen uit. Wat kan wel en wat niet meer? Ergens opklimmen en eraf springen, zo goed mogelijk, dat kan en mag. Afspraken zijn nog niet gemaakt over veel dingen. Eerst ervaren, aftasten, zien en in gesprek blijven. Soms is het lastig om niet meteen boos te worden als ze iets doen waarvan jij vindt dat toch heel duidelijk is dat dat niet kan: buiten het terrein gaan, zonder dat dat is afgesproken; met een koevoet een muur bewerken (“we zijn op onderzoek!”); een baksteen voor de lol een klein eindje weg gooien (“ik doe toch niks”). Tja, daar zijn ze jong voor, ontdekken waar de grenzen zijn, hoever ze kunnen gaan, onderzoeken hoe de wereld in elkaar zit. Duidelijkheid is belangrijk, uitleggen waarom je vindt dat iets kan (freerunnen op de trapleuning buiten = conditietraining en levert geen gevaar op voor anderen) of niet kan (bepaalde grove woorden gebruiken in het bijzijn van jonge kinderen leidt ertoe dat jongsten dit taalgebruik overnemen; dat wil je voorkomen). Wikken en wegen, besluit uitstellen of meteen beslissen. Veel samen praten om eensgezind een veilige landing in het nieuwe gebouw te maken.