Eind februari. Het speelde zich af net voor de voorjaarsvakantie. Een jongen van 14 werd ingebracht in de bemiddelingskring. Wat was er gebeurd? “Ik zat achter mijn laptop en toen ging hij steeds met mij stoeien”, vertelt Bjorn. “Hij luisterde niet naar STOP.” Er zijn meerdere getuigen. Zij bevestigen het verhaal van Bjorn en komen met eigen verhalen waarin deze jongen niet naar stop luisterde. “Hij gaat altijd maar door.”
“Wat helpt jou”, vraag ik aan de betrokkene, “om wel naar de stop te luisteren?” Hij weet het niet. Anderen komen met oplossingen. Een consequentie voor het niet naleven van de regel: STOP = STOP. “Een week niet in de chillroom …. of niet in de woonkamer komen … een week lang tafels afruimen … strafregels schrijven… ” We gaan door op het laatste, strafregels schrijven. Wat dan? En hoeveel? “Ik luister naar stop”, zou dat hem kunnen helpen? Als je iets heel vaak schrijft gaat het in je lijf zitten, en ga je het misschien vanzelf wel toepassen. De jongen hoort de discussie aan. We leggen hem de keus voor:
- 1 week niet in de chillroom komen
- 1 week niet in de woonkamer komen
- 1 week afruimen
- strafregels schrijven
Strafregels schrijven lijkt hem het beste. Dat kiest hij. Hoeveel dan? Vijftig, dat vindt iedereen een mooi aantal.
Een half uurtje later laat hij mij zijn schrift zien met daarin 50 keer onder elkaar geschreven: Ik luister naar stop. We hopen dat het hem helpt om inderdaad de volgende keer naar STOP te luisteren. Het kan, hij heeft immers zelf voor deze maatregel gekozen.