Woensdag 17 maart. Pieter Mostert is gekomen. Normaal gesproken komt hij er iedere eerste dinsdagavond van de maand om met volwassenen te filosoferen. Nu is hij er voor de kinderen. "Wat is belangrijk bij vriendschap?" is zijn eerste vraag. "Eerlijkheid, je moet iemand kunnen vertrouwen", zeggen ze. En geldt dat omgekeerd ook? Dat vrienden dat ook van jou kunnen verwachten? Ze denken na. Dan mag ieder door de school heen lopen om een vriendje te zoeken. Een knuffel, een punaise, een hyacint, een gele stift. Ze stellen hun vriendjes voor en vertellen wat hem tot vriend maakt: "lekker zacht, is bol van boven, ruikt lekker, kleurt mooi." En hoe, vraagt Pieter, kun jij nu voor dat vriendje een goede vriend zijn? "Door veel met hem te knuffelen, hem goed te verzorgen, er vaak mee te kleuren." Ze snappen hoe het werkt: vriendschap is iets wederkerigs.
Dan komen grenzen aan bod. De grens tussen licht en donker is de schemer, een vage grens. Tussen warm en koud is lauw. Tussen jong en oud is de grens al moeilijker te bepalen, maar Robin weet het precies: "Als je in het middelste jaar van de middelbare school zit, want dan ben je op de helft van basisschool-middelbare school-universiteit." Niet iedereen ziet die grens zo scherp.
Tot slot combineren we nabijheid en grenzen: wanneer staat iemand precies op de goede afstand om een gesprek te voeren? Niet te dichtbij en niet te veraf. Hoe bepaal je dat? Iedereen staat op en probeert het uit, met z’n tweeën of zijn drieën. Voor Heleen is het duidelijk: een armlengte afstand, zodat je iemand goed de hand kunt schudden. Drie jongens slaan aan het meten. Voor de een is 70 cm precies goed, de ander 75, en de derde 80 cm. Minimale verschillen, maar ze geven wel aan dat grenzen niet voor iedereen hetzelfde zijn. Pieter, bedankt!