Het is heel verleidelijk om meteen te zeggen wat je ergens van vindt. Je hoort kinderen het niet met elkaar eens zijn.  Eén komt naar je toe: “Hij schopte mij.”

Jij gaat naar die ander: “Je mag niet schoppen.”

Maar weet je dan echt wat er gebeurd is? Heb je het gezien? Heb je het verhaal van de ander gehoord? Nee, je reageert op basis van wat jij denkt dat er aan de hand was en wilt het oplossen door te vertellen wat wel en niet mag. Alsof die kinderen dat zelf niet weten. Ze weten het wel, maar kunnen het niet altijd toepassen. Wat doe je dan, als begeleider?

Stel je oordeel uit. Kijk wat je op dat moment moet doen. Bewaar je rust. Soms is het nodig om eerst een kind in veiligheid te brengen. Heeft hij tijd nodig om weer tot zichzelf te komen. Erover praten lukt nog niet. Dat geeft niet, het komt wel. Een ruimte met weinig prikkels en een paar Donald Duckjes kan heel fijn zijn. Even lezen, kijken, rustig worden. Daarna lukt het praten wel. Een ruzie om niks, liep uit de hand. Hij kreeg een klap en wilde iets terug doen. De ander gesproken, hetzelfde verhaal, hij gaf die klap. Ik kan het toch niet laten: ” Slaan mag nooit…”  Nou ja, dat wist hij natuurlijk wel. Maar een volgende keer gaat hij proberen het anders te doen: ” Iemand erbij halen?” Dat klinkt als een goed idee.