Donderdag 28 september. Tien jongens graven en bouwen met zand en bakstenen een dam voor het kraantje van de regenton. De elfde jongen wil meedoen, maar weet niet goed hoe. Hij komt en gaat met zand en stenen, maar doet het in de ogen van de anderen steeds net verkeerd. “Neehee, zo moet het niet!” Begrijpt hij het niet? Hij trekt zich terug in een eigen kuil, een paar meter verderop. Gaat woest aan het graven. Over de schoenen van andere kinderen: “Je staat in de weg!”,  op de trampoline: “dat boeit me niet!” Gescheld over en weer. “Ga nu maar naar binnen”, zeg ik tegen de jongen in de kuil. Hij weigert. Wil niet. Ik ga niet aan hem sjorren. Ik ga zitten op de rand van zijn kuil. Kijk hoe hij graaft. Vraagt wat het wordt. “Ik zoek mooie dingen.” Opeens stuit hij op iets hards. Hij laat me zien wat hij heeft gevonden: een prachtige doorzichtig-bruine steen. Hij is blij. Andere jongens komen kijken. “Wat heb je gevonden?” Zij willen ook zoiets moois vinden. Laten hun dam voor wat het is en komen graven bij zijn kuil. Samen graven ze, om de beurt vinden ze wat en stoppen dat in hun zak. Een mooie verzameling.