Woensdag 21 mei. Taal, wanneer ben je er eigenlijk niet mee bezig? Soms gebeurt het bijna zonder dat je er erg in hebt. Soms is het in een les, met een plan. Maar gaat het toch net weer even anders dan je bedacht had. Als je oplet zie je het overal:
Laila tekent met haar voet letters in het zand: “Kijk, dit is de letter van Anne Sophie”. Ze tekende de S, daarna nog een en nog een. Het ontstond vanzelf. Ik zag het toevallig.
Romy, Freek en Jaidyn doen het spel ‘Raad eens wie ik ben’: via een omschrijving van de anderen moet je erachter komen welk voorwerp of dier jijzelf bent. Welke vragen stel je om erachter te komen? Hoe formuleer je je antwoord? Dit is zeker bezig zijn met taal.
Een les ontleden voor twee leerlingen. Zeven en negen zijn ze en creatief. Ik wil iets doen om hen te laten ervaren wat werkwoorden zijn. Uitbeelden? Nee, met deze twee jongens ga ik tekenen. Ze leven zich uit, lachen om hun eigen creaties. Kun jij raden wat het is?
En als ik even om het hoekje van de speelruimte kijk, zie ik ze zitten, Keiro en Ymke, verdiept in hun Donald Ducks.
Zelf verhalen verzinnen en opschrijven. Ik kijk naar de kinderen. Zie 6- en 7-jarigen, een 10-jarige vriendin en een 4-jarig zusje. Allemaal willen ze meedoen. Hoe pak ik dat aan? “Er was eens… kan het begin zijn van een verhaal.” “Ja, ik ken ook een verhaal over een heks dat zo begint. Zullen we dan om de beurt een zin zeggen”, zegt Rowan.
Een heks, ze heette… ze had eenpoes… zo gaat het verhaal verder. Om beurten bedenken ze iets. En het schrijven? Isabelle van 10 schrijft alles op. De anderen vinden dat iets teveel moeite. Dan maar steeds 1 woord uit een zin. Anne Sophie weet steeds feilloos het woord te noemen waar het om gaat: heks, poes, winter. Volgende week gaan we verder. De poes is verdwenen, de heks pakt haar toverstaf. Wat zal er gaan gebeuren?
Taal, wanneer je goed om je heen kijkt, zie je het overal.