Maandag 16 april. Schoolkring, spelling, en dan komen ze vragen‘mogen we vandaag een vuurtje stoken?’ Ik vind het goed. Maar als er teveel rook komt, moet het uit. Veel kinderen doen mee: hout zoeken in het bos, houtjes stapelen, aansteken, het vuur brandend houden. Robin houdt toezicht. Als ik erbij kom zitten brandt het vuur goed, met weinig rook. Een emmer water staat er naast om het te doven in geval van nood. Rowan komt met een tak aan. “Ha berkenhout, dat brandt goed”, zegt Robin. “En wist je dat er nu heel veel sap zit in een berkenboom? Als je een sneetje maakt in een tak en je houdt er een beker onder, druppelt het er zo uit.” Daar komt Billie met een andere tak. “Vlierboom, daar zit een sponsachtige binnenkant in, dat brandt ook goed”, weet Robin. Fijn, om zo’n deskundige bij het vuur te hebben. Hij port er wat in, zodat er meer lucht bij komt en het nog beter gaat branden. Als een van de anderen er een heel dikke tak op wil leggen, zegt hij: “Blijf jij er dan bij tot drie uur?” Nee, dan toch maar niet die dikke tak. We mijmeren over het poffen van aardappels of mais. Dat is voor een volgende keer. Nu zitten we nog even, zelfs als er regen en hagel valt, het vuur blijft aan. We laten het langzaam doven. Degenen die erbij waren harken de overgebleven resten keurig aan.