Donderdag 15 november. Het kwam door de kaarsjes van Nop. Deze hoorden bij een aandrijf-apparaat dat een aantal jongens zelf had gebouwd. Om het apparaat in werking te stellen zet je er een brandend waxine-lichtje onder: draaien, puffen, blazen, een interessant geluid en gezicht. Brandende kaarsjes betekent natuurlijk vuur… een vuurtje…”Claartje, mogen we een vuurtje stoken?” Ik vind het geen goed idee, het is vochtig buiten, waar vinden ze droog hout? Ik heb geen zin in heel veel rook en buurtbewoners vinden dat ook vast niet leuk. Toch zie ik ze even later bezig met een brandend kaarsje in de vuurplaats. Is het al een vuurtje? Ik besluit nog niet te reageren. Weer iets later zie ik lege tekenblaadjes in het brandende kaarsje verdwijnen. Nu ga ik naar buiten. Ze begrijpen best dat tekenpapier niet in het vuur hoort, maar willen zo graag een vuurtje maken. “Als jullie droog hout kunnen vinden, mag het.” Ze weten niet hoe snel ze moeten gaan zoeken. Eerst vinden ze kleine droge sprieten, maar al gauw ook grotere stukken hout. Ze steken de takjes aan met het kaarsje. De grotere stukken leggen ze vlakbij, zodat ze kunnen drogen. Het wordt een mooi vuur. Ingespannen zijn ze bezig, Bjorn, Floris en Deyk, ieder aan hun eigen taak om samen het vuur brandend te houden. Ook dat is een mooi gezicht. Dank je wel,  jongens.