Donderdag 19 januari. Nieuwe periode, nieuwe vakken. Om half elf begin ik met een groepje aan ‘gedichten’. Wat het ongeveer is weten ze wel, wat het precies inhoudt merken ze vandaag (en alle donderdagen die volgen). Dit zeggen ze zelf erover:

  • Er moeten rijmwoorden instaan.
  • Maar dat hoeft niet altijd. Vaak hetzelfde woord, of dezelfde beginletter, dat kan ook.
  • Het moet ergens over gaan.

De gedichten zullen gaan over stroom, het thema van de gedichtendag op 26 januari. Gelukkig zijn er veel soorten stroom, en hebben we ook veel verschillende gedichten. Het eerste is een stripgedicht (niet het gedicht dat in dit filmpje wordt voorgelezen) over een jongen die naar zijn buurjongen met  hondje kijkt. Het lijkt wel of het een radiografisch bestuurbaar hondje is. Maar wie wordt er hier nou bestuurd? Het hondje, de buurjongen of ik, de jongen die het verhaal vertelt? Het stripgedicht is in stukken geknipt en ze moeten proberen er weer een geheel van te maken. Drie verschillende versies komen eruit, en alle drie anders dan het oorspronkelijke gedicht.

Ondertussen is Nop met een aantal jongens bezig om te kijken op welke manier je een bootje in 2 minuten kunt laten zinken en weer naar boven kunt laten komen. Ik ga er niet teveel over vertellen, want het is een voor een techniekwedstrijd die nog moet komen. In groepjes gaan ze verschillende versies van het bootje uitproberen en kijken welke het beste werkt. Ieder heeft zijn eigen taak -dat is vanzelf zo gegroeid- en voert zie op zijn best uit. Allemaal enthousiast.

Het restje pompoensoep is nog over van gisteren, van de geïmproviseerde Crazy Butler (ons open middag-restaurant) waar soep en pannenkoeken te koop waren. Hij was heerlijk. Dank je wel, Daantje!