Vrijdag 6 november. Een zesjarige wil schrijven en wil dat op haar eigen manier doen. Ze wil niet werken in een schrijfboekje: "Nee, dat hoeft niet, de vier kan ik al schrijven, kijk maar!" Zita wil in haar eigen schrift haar eigen verhaal schrijven. Ze kent de letters van haar naam, en kan ‘ik’ schrijven. Zita ik zit worden haar eerste regels. En dan? Kent ze nog meer letters die ze kan schrijven? Ja, de ‘o’. De volgende zin wordt: ik ook. Als je ‘ik ook’ kunt schrijven, kun je ook ‘ik kook’ schrijven en dat doet ze.
Vandaag wil Zita het verhaal spannend maken. "Hoe schrijf je ‘krokodil’ en ‘zie’?" Ik zie een krokodil komt er te staan. Ik vraag haar: waar zie je die krokodil? Wat doet hij? Ben je bang? Nee hoor, zegt Zita, het is een vriendelijke krokodil. Hij zit gewoon in mijn kamer. Ik schrijf de letters die ze nog niet kent voor haar op, zij schrijft ze na. Leest daarna voor wat ze zelf heeft geschreven. Is trots op haar verhaal. Volgende keer gaan we eraan verder werken. Er komt ook nog een slang aan… Het uiteindelijke verhaal komt in de schoolkrant. Zita wil het graag zelf typen.