DSC00383

Maandag 29 augustus. Een groot deel van onze kracht als school bestaat eruit dat we kunnen meebewegen met wat er gebeurt. Dat is ook vaak wat ik me ’s morgens voorneem. Kijken wat er is, wat nodig is, wat ik kan of moet doen. Zoals vandaag. De flow van donderdag is er niet, dus loop ik eerder tegen dingen aan. Het wringt en schuurt. Ik ben in de speelruimte en in de achtertuin, maar nooit op die twee plekken tegelijk. Ik verplaats me als ik denk dat het tijd is om weer even te kijken hoe het op die andere plek gaat, binnen of buiten. Soms is dat niet op tijd.  Net te laat kom ik buiten. Ze hebben elkaar al geslagen en ze huilen, de stoere jongens. Ze vertellen wat er gebeurd is, eerst de een, dan de ander. Elkaar een hand geven helpt. Eentje is nog een beetje verdrietig. Dan pakt hij het waterpistool waar hij de hele dag mee heeft gespeeld, samen met de andere stoere jongen. Hij kijkt iets blijer. “Neem het maar mee naar huis”, zeg ik, “dan heb je iets fijns om aan school te denken.” Nu kijkt hij echt blij. Huppelend gaat hij met zijn moeder mee: “Ja en dan neem ik het weer mee als ik de volgende keer kom!”