Donderdag 9 november. Buiten is het best lekker. Wat ga ik doen? Ik heb al een aanval op een hut gestopt (dat wil zeggen, met de jongens overlegd wat ze nou eigenlijk wilden. Vonden ze het een leuk spel dat de hut werd aangevallen? Ze kwamen zelf immers ook steeds met een stok op de aanvaller af? Nee, zo bleek, aanvallen was niet wat ze wilden doen. Ze wilden eten maken en in de hut wonen. De aanvaller druipt af, op zoek naar een ander spel. ) En nu sta ik te kijken naar Maceo, die met een stok in zijn hand een golfje in het zand tekent. “Goh”, zeg ik, ” Zullen we samen in het zand gaan tekenen?” Maceo heeft daar wel oren naar. We maken eerst het zand glad en trekken daarna lijnen in het zand, een regenboog! Nu ik eraan terugdenk, weet ik niet meer precies hoe we op het volgende spel kwamen. Dat was niet met Maceo, maar met zijn broer, Dylan, de aanvaller van de hut. Hij wilde een spel, maar wist niet welk. In zijn hand heeft hij nog een mooie stok, met een punt. Ik zie het zand, ik zie de stok met de punt en dan herinner ik me een spel dat ik vroeger speelde. Niet met een stok, maar met een mes: landjepik.
Met messen vind ik op dat moment te gevaarlijk. We nemen de stok van Dylan. Ik teken een rechthoek, verdeel die in tweeën en leg uit hoe het werkt. De stok blijft niet staan in het zand, maar het is voldoende als de punt de grond raakt. Van daaruit worden lijnen getrokken en wordt je land groter of kleiner. Dylan doet even mee. Andere jongens komen kijken, willen ook. Heime blijkt een goeie gooier. Hij werpt en raakt, iedere keer weer. Wij, Rory, Sofie, Maceo, Nour en ik, letten goed op hoe hij het doet. Bij ons gaat het nu steeds beter als we doen wat Heime doen. Kijken en werpen. Wanneer is het klaar? Als het hele land veroverd is. We spelen ruim een uur. Dan is het half drie en moet Heime naar huis. Nour vraagt: “Zullen wij nog een keer?” Ik doe mee!