Vrijdagochtend in de speelruimte. Kinderen spelen, ik kijk, het gaat goed en gezellig. Katten zijn ze en ze bouwen hutten met elkaar. Ik  ga zitten aan een tafel, pak een A4-tje en vouw het dubbel, nog een keer en nog een keer. Knip de dichte zijden open. Niet twee nietjes door de rug van wat nu een boekje is geworden. Alle kleuren stiften staan al klaar. Een oranje rondje, gele stralen, meer kleuren stralen, zo wordt de eerste bladzijde gevuld. Hannah komt kijken. “Wat maak je?” “Ik maak een boekje, met een verhaal, ik weet nog niet hoe het gaat worden.” En dat schrijf ik in het boekje: een boekje waarover? “Dat wil ik ook”, zegt Hannah. Ze pakt een papier en begint te vouwen. Emme komt erbij en Yule, zij willen ook. Er ontstaan boekjes over een huis waarin iemand slaapt (zzz), een konijn (“hoe schrijf je konijn?”) en allemaal kleuren. Heel gezellig zo met elkaar vouwen, nieten, schrijven en kleuren.

’s Middags is het baktijd. Ik zet de spullen klaar: kommen, weegschaal, bloem, banaan, olie. Kinderen vragen: ‘Wat gaan we bakken?’ ‘Bananencake’ zeg ik. Wie mee wil doen krijgt een mes om de banaan in stukken te snijden. Een ander een vork om de bananen te prakken. Jim wil altijd graag wegen en doet dat heel precies. Met een lepel schept hij de gram die hij er teveel heeft ingedaan er weer uit. Inmiddels zijn er ook oudere leerlingen bijgekomen. Zij vormen hun eigen groepje, krijgen het recept en gaan aan de slag. O jee, niet goed gelezen, drie bananen al door het beslag geprakt, terwijl er een over moest blijven om er bovenop te leggen. ‘Meestal komt dat wel goed’, zeg ik. Drie bananencakes komen er uiteindelijk uit de oven, twee zijn iets minder gaar. Maar allemaal zijn ze toch erg lekker!