Maandag 15 februari. Of het er nu 8 of 7, 6, 5 of 4 zijn, je
bent continu alert. Je wil weten waar ze mee bezig zijn en hoe het met ze gaat,
met de jongens van 8-16 jaar op De Vrije Ruimte. Natuurlijk, ze gaan naar
lessen en volgen vakken, maar er is veel tijd tussendoor voor eigen dingen. En
in die tijd zoeken ze elkaar op, dagen elkaar uit, kijken hoever ze kunnen
gaan.

 

De jongere kinderen spelen en knutselen, kleuren en doen
spelletjes. Ook voor hen is er die aandacht: wat doen ze en gaat het goed?

 

Toch is het bij de jongens anders. Ze bouwen even met de
lego, maar komen niet aan echt spelen toe. Te zeer zijn ze gericht op degenen
om hen heen. Wat zegt die? Wat doet die? Moet ik reageren? Is er iemand die we
even kunnen plagen? Zal ik een mop vertellen? Of iemand nadoen? Mijn nieuwe
ringtone laten horen? Bezig met hun
omgeving, met hun plek daarin. Wanneer krijg je aandacht? Hoe word je leider?
Ze lijken er niet moe van te worden.

 

Voor de begeleiding is het soms vermoeiend. Je weet dat het
niet altijd goed gaat, dat een plagerijtje of stoeipartijtje uit de hand kan
lopen. Je wil erbij zijn om dat te voorkomen of om in te grijpen als het
onverhoopt toch gebeurt. En wat doe je
dan? Kijken en inschatten, wikken en wegen. Je weet wanneer je twee ruziƫnde
jongens uit elkaar moet halen, je laat
ze even apart tot rust komen. En dan merk je opeens de hulp van de andere
jongens: ze helpen elkaar om weer rustig te worden. Als ze na 10 minuten een
gesprek kunnen voeren, hoef je daar als begeleider helemaal niet bij te zijn.
Ze kunnen het prima alleen af. Waarom heb je dan toch het gevoel dat je een
enorme inspanning levert? Ik denk vanwege die voortdurende alertheid: je wil
dat de omgeving fijn blijft voor iedereen op De Vrije Ruimte, en dat kan alleen
als ook de jongens rekening houden met elkaar en met alle anderen op school.