Maandag 3 januari. Een vroeg begin van het nieuwe jaar, op de derde dag alweer naar school. Vol van vuurwerk en lang opblijven (en nog niet helemaal bijgeslapen) vertellen de kinderen over hun ervaringen in de vakantie. Vandaag beginnen nieuwe vakken. Een daarvan is geweldig communiceren, met Janneke. Een groepje van zes kinderen doet daaraan mee. Ik zit erbij, omdat ik nieuwsgierig ben naar wat komt. “Wat is communiceren?” vraagt Janneke. Er komen verschillende antwoorden. Ze luistert en geeft geen commentaar. Alles wat gezegd wordt is goed. Ze zullen zelf gaan ervaren wat het is. “Ben je een beer, of een konijn?” is de volgende vraag, nadat Janneke heeft laten zien welke eigenschappen bij een beer (laat zich zien, wil nodig zijn) en bij een konijn ( is voorzichtig, wacht eerst af) horen. Ook wordt er gediscussieerd over “Moet er iets veranderen in de wereld?” Eerst in tweetallen, later met de hele groep. Het moeilijkste blijkt daarbij om naar elkaar te luisteren, elkaar het woord te geven en niet meteen te oordelen over wat iemand anders zegt. (En daar gaat het nu net om!).
“Ik ga jullie leren wat 1 woordje kan doen”, zegt Janneke. “Je hebt een tekening gemaakt waar je heel trots op bent. Ik zeg: ik vind hem mooi, maar waarom heb je geen bomen getekend?” Door dat ene woordje maar wordt voor jou de tekening minder mooi. Wat wil je horen als je zelf trots bent op iets?” Het leuke is dan dat iedereen een eerlijk antwoord geeft, en dat de meningen verschillen. “Goed gedaan” wil je horen, en dat het mooi is. En een ander zegt: Ik wil ook een tip hoe het beter kan; of: Ik wil een eerlijk antwoord, ik wil horen waarom iets mooi is en wat mooier kan. “Zo zie je”, zegt Janneke, “iedereen is anders, jullie meningen verschillen, en dat mag ook!”