Woensdag 2 april. Boos zijn mag, maar hoe uit je dat? Er vliegt een papieren vliegtuigje door de ruimte. "Dat is helemaal geen vliegtuig, joh", zegt de ene jongen tegen de ander. "Jawel hoor!" zegt de ander tegen de een. Twee kinderen spelen op de grond en kijken naar het papier dat wel of geen vliegtuigje is. De derde, van wie het is, pakt het opgerolde papier en mept ermee, op degene die zei dat hij het geen vliegtuig vond… Wij zitten in een aangrenzende ruimte en horen wat er gebeurt, maar zien het niet. Het geluid van omvallende blokjes. "Waarom doe je dat nou, waarom maak je dat kapot?" "Ik ben boos!"
Ik vind het tijd om te gaan kijken wat er gebeurt. Verontwaardiging bij de een: "hij maakt zomaar mijn gebouw kapot." Hoe kan dat nou, vraag ik. Fronsen, denken, stamelen: "Ik had gewoon die neiging." "Maar je kunt toch ook gewoon praten!" zegt degene wiens gebouw nu is ingestort. Dat lijkt mij ook, zeg ik. En misschien is het handig als je die neiging voelt, om je even af te vragen wat de ander er van zou vinden als je het echt uit gaat voeren. "Het spijt me, ik zal het nooit meer doen." Even later zijn ze met z’n drieën Twister aan het doen, op muziek. Stappen, swingen, dansen. Heerlijk om na het boos even lekker samen te bewegen.