Maandag 22 april. Franse les. Om half elf zit iedereen klaar met zijn schriftje en het gesprekje van de vorige keer: ‘bij de bakker’. Iedere week bedenken we een nieuw gesprekje, wat dan als huiswerk voor de week daarop wordt gegeven. Helemaal uit hun hoofd kennen ze het nog niet, dat geeft niet. Het gaat erom veel te oefenen en veel te spreken, zodat de zinnen uiteindelijk vanzelf komen. Serra heeft het al vaker gedaan en dat merk je. Zij laat haar schrift dicht en gebruikt soms net een ander woord (c’est in plaats van ca fait), dat ook in de zin past. Zo klinkt het dan:

Bonjour
Bonjour, vous désirez
Deux  croissants et une baguette
C’est tout?
Oui, merci
Alors, ça fait €3, 40
Voilà, au revoir
Bonne journée!

Nadat iedereen een keer bakker en een keer klant is geweest, gaan we door met het volgende onderdeel: Tellen tot 100. Tot 10 hebben we al gedaan, de 12-jarigen kunnen tot 12 tellen, nu gaan we door tot 20 en vervolgens de tientallen. Ik schrijf het cijfer op, met het Franse woord daarachter en dan fonetisch geschreven de uitspraak. Dix-huit spreek je uit als dies-wiet en vingt als vè(n). Serra kent de getallen al, dus zij schrijft ze voor mij  in het Frans op. “70 is in het Frans 60+10”, zeg ik. Robin denkt na en zegt: soixante-dix (swasant-dies). Ja, helemaal goed. En 80, dat is vier keer twintig. Tycho kijkt naar het bord, kijkt mij aan en zegt dan: vingt, vingt, vingt, vingt… jee het duurt wel heel lang om 80 uit te spreken in het Frans….